Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

De arrogantie en de hypocrisie van de Gemeene Raad te Hengelo

Een verslag van de Gemeene Raad Hengelo zitting dd 14.02.2006 inzake het “Prowi Dossier”.

Datum 14.02.2006

Onderwerp PROWI – dossier

Aan de raad,

Inleiding

Op 22 april 2005 heeft de FIOD een onderzoek gedaan in het gemeentehuis en het stadskantoor waarbij dossiers en Pc’s zijn meegenomen waaronder ook die van wethouder Hans Kok. Over de achtergronden van dat onderzoek is door de FIOD of het Openbaar Ministerie nauwelijks enige toelichting gegeven. Op dat moment was niet geheel duidelijk waar het in dit geval om ging. Uit de beperkte informatie die we hadden bleek dat het ging om het verzamelen van informatie ten behoeve van een strafonderzoek buiten de gemeente Hengelo. Op dezelfde dag is wel een van de medewerksters van de afdeling Bodem gehoord over haar bemoeienis met de zaak PROWI. Hierover heeft het college de commissie BZ geïnformeerd op 25 april. Op dat moment was er nauwelijks een dossier en was er dus weinig bekend over wat er voorgevallen was. Nu is het mogelijk om voor u in vogelvlucht de PROWI-zaak te schetsen.

De zaak PROWI in vogelvlucht.

In 2002 gaat het bedrijf PROWI failliet. De eigenaar Dhr Korver heeft het bedrijf dan pas sinds kort in handen, nadat hij het voor een flink bedrag (fl. 8 miljoen) had gekocht van de vorige eigenaren (Leusink en Crans) die als schuldeisers het faillissement hadden aangevraagd.

Met het bedrijf PROWI zijn door de provincie Overijssel (tot 2002 bevoegd gezag bodem) in 1998 afspraken gemaakt over de sanering van de bodem onder het bedrijf. Deze afspraken voorzien in een bijdrage van de eigenaar van ca fl. 300.000,-  aan de sanering, terwijl de provincie de sanering deels op eigen kosten zou uitvoeren. Deze afspraak was mede gebaseerd op het niet zelf schuldig zijn van het bedrijf PROWI aan het ontstaan van de verontreiniging.

Op 1 januari 2002 neemt de gemeente Hengelo (tegelijk met Almelo en Enschede) de taak van bevoegd gezag over van de provincie Overijssel en daarmee ook de verplichtingen tegen PROWI. Na de uitspraak over het faillissement is de curator de vertegenwoordiger van het bedrijf en is hij als afwikkelaar van de boedel van PROWI rechthebbende op nakoming van de afspraken.

Direct na het faillissement -zonder dat er contact is geweest met de curator- benadert de oude eigenaar (Leusink) de gemeente met het plan om te komen tot een doorstart van het bedrijf en zo de werkgelegenheid alsook het belang van de klanten veilig te stellen. Voor de doorstart is het naar zijn zeggen belangrijk dat er snel duidelijkheid komt over de afspraken die over de sanering zijn gemaakt.

Blijven die geldig of niet? Blijkens daarover ingewonnen adviezen van o.m. de landsadvocaat is er bij verkoop van onroerend goed geen automatisch recht op nakoming van de afspraken en ontstaat door de verkoop in het kader van de wet bodembescherming automatisch schuldig eigenaarschap.

De gemeente heeft daarop door tussenkomst van de wethouder en medewerkers van de afdeling bodem van de dienst SBO via mailverkeer en briefverkeer aangegeven bereid te zijn met het doorstartbedrijf PROWI de afspraken overeind te houden terwijl zij tegelijkertijd aan de curator heeft laten weten dat de koper van het onroerend goed niet automatisch een beroep op die afspraken zou kunnen doen. Op basis van deze kennis heeft de curator na eerst de onroerende goederen verhuurd te hebben aan Leusink, de onroerende goederen verkocht aan Leusink en is PROWI als bedrijf voortgezet.

De FIOD komt in actie wanneer duidelijk wordt dat Leusink de onroerende goederen op privé-naam wil zetten op basis van de vervuilde waarde waarvoor is aangekocht van de curator terwijl dan blijkt dat er wel degelijk een saneringsafspraak is die hem in beginsel vrijwaart voor alle kosten hoger dan ca. 1.300.000,- Dit werd gedetecteerd door een fiscaal opsporingsambtenaar als een mogelijk geval van poging tot oplichting waarna een onderzoek is gestart naar de gehele gang van zaken. In dat onderzoek is ook het handelen van de gemeente cq de gemeentelijke vertegenwoordigers betrokken. Op basis van dat onderzoek is uiteindelijk besloten dat de wethouder en een ambtenaar vervolgd zouden moeten worden wegens het verlenen van medewerking aan het handelen van Leusink dat volgens het OM gericht was op onrechtmatige zelfverrijking en benadeling van de curator en de schuldeisers.

Periode april- november 2005

Het onderzoek voltrekt zich in stilte tot kort voor de zomer juni 2005, twee medewerkers, een afdelingshoofd en de portefeuillehouder worden opgeroepen voor gesprek. Dan wordt duidelijk dat tenminste twee van hen mogelijk verdacht worden. Ondanks het feit dat het O.M. aangeeft dat dit bij onderzoek gebruikelijk is en altijd pro forma gebeurt, schakelt het college op basis hiervan de gemeentelijke advocaat in om het college bij te staan, nadere adviezen te geven en onderzoek te doen.

Omdat onze eigen advocaat, Damsté Advocaten, ook op andere wijze betrokken blijkt bij de partijen die in het proces zitten, wordt besloten uit te wijken naar het advocatenkantoor van Nysingh uit Zwolle. Op dat moment is ook besloten om een terughoudend beleid te voeren ten aanzien van de Informatievoorziening. Als stelregel voor het college geldt dat er geen mededelingen worden gedaan over de inhoud van de strafzaak zolang die “onder de rechter” is. De rechterlijke macht is er juist voor om onafhankelijk te oordelen in strafzaken en daar moet het openbaar bestuur geen rol in willen spelen. Openbare en inhoudelijke discussie lopende een strafzaak, kan naar het oordeel van het college de betreffende gedagvaarde personen in een nog moeilijkere positie brengen dan waar ze al in zitten.

Uit de eerste verkenningen door Nysingh van de (beperkte) voorliggende informatie en enkele gesprekken met betrokkenen komt een vrij geruststellend beeld naar voren ten aanzien van de gevolgde handelwijze en wordt de kans op strafbaarheid laag ingeschat. Ook zijn er op dat moment geen ernstige aanwijzingen voor bestuursrechtelijke fouten, hoewel er wel vraagtekens gezet konden worden bij de professionaliteit en zorgvuldigheid. In augustus is de gemeente in verband met de betrokkenheid bij de PROWI-zaak civielrechtelijk aansprakelijk gesteld voor vermeende geleden schade van de verstrekker van de hypotheek op het onroerend goed (ING). Daarover is de afspraak gemaakt tussen college en ING (ook na overleg met de curator) te wachten met verdere behandeling tot de rechtszaak zou zijn afgerond.

De vervolging

Groot was de consternatie toen bleek dat het openbaar ministerie (OM) op 9 november 2005 bekend maakte dat, op basis van onderzoeksresultaten, verklaringen van verdachten en getuigen, een vijftal personen zouden worden gedagvaard, waaronder de wethouder Hans Kok en de betrokken ambtenaar Angela Agus. De officier van Justitie (OvJ) heeft deze 5 personen een aantal strafbare feiten ten laste gelegd. Daarnaast is besloten dat een andere medewerker in de kwestie een schikkingsvoorstel zou worden aangeboden.

Dit feit leidde tot tijdelijke terugtreding van de wethouder en een “luwte afspraak” met de betrokken ambtenaar. Ook is op dat moment afgesproken dat de gemeente de kosten voor juridische bijstand voor de betrokkenen op zich neemt vanuit de overtuiging dat er te goeder trouw en in het belang van de gemeente was gewerkt en waarbij er geen enkele aanwijzing was voor persoonlijk belang of persoonlijk gewin. Bovendien is naar nu blijkt de rechtsbijstandsverzekering van de gemeente op deze betalingen aan te spreken.

De aangekondigde vervolging leidde uiteraard tot grote media-aandacht, waarbij de terughoudendheid van het college in de informatievoorziening ernstig op de proef werd gesteld. Daarbij werd soms ook met een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur informatie beschikbaar gesteld die het college liever pas na de rechtsgang in de openbaarheid had gebracht. De op basis hiervan verstrekte documenten zijn zoals u bekend, terstond beschikbaar gesteld aan de raad.

Op 17 november werd op verzoek van enkele raadsleden een extra vergadering van de commissie BZ georganiseerd waarbij de burgemeester heeft aangegeven slechts onder geheimhouding bereid te zijn nader in te gaan op vragen vanwege het belang van een ongestoorde rechtsgang en vanwege het belang van betrokkenen en de gemeente. Daarop heeft de commissie besloten af te zien van bespreking op dat moment en de rechtsgang af te wachten. Pas op 19 december werden de dagvaardingen uitgebracht en bleek op schrift dat de wethouder en de medewerker werden verdacht van valsheid in geschrifte en het mede plegen van oplichting van de curator en op welke gronden.

De strafzaak

De zitting werd bepaald op 23 januari 2006 en heeft inmiddels een voortzetting gehad op 6 februari. De Officier van Justitie (OvJ) heeft in de rechtszaak geprobeerd te bewijzen dat de gedagvaarde 5 personen een crimineel plan hebben uitgevoerd.

De OvJ heeft tegen de hoofdverdachte Leusink een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een boete van 25.000 euro.

De OvJ ziet de hoofdverdachte als de “spin In het web” in deze zaak, die 2 andere verdachten, zijn advocaat R  Kroon van Damsté Advocaten en zijn accountant M Jaspers van Accountantsbureau KroeseWevers, voor zijn karretje heeft weten te spannen. Volgens de OvJ hebben beide medeverdachten daarbij bewust onder een hoedje gespeeld met de hoofdverdachte. Tegen de accountant M Jaspers. werd een werkstraf geëist van 240 uur, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Tegen de advocaat R Kroon. 180 uur werkstraf en eveneens 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar. De OvJ Is van mening dat ook de wethouder H Kok en ambtenaar A Agus persoonlijk actief medewerking hebben verleend aan dit (door Leusink ontwikkelde) vooropgezette criminele plan (het verwerven van het onroerend goed door Leusink op een zodanige wijze dat de curator via misleiding zou overgaan tot verkoop voor een veel te laag bedrag). Tegen de wethouder is 150 uur taakstraf geëist en tegen de ambtenaar A Agus 100 uur. Deze verdenkingen van de OvJ en de eisen zijn tijdens rechtszittingen op 23-1-2006 en 6-2-2006 aan de rechtbank Almelo voorgelegd. Op 13 -2 -2006 is de uitspraak van de rechter gevolgd.

De uitspraak van de rechtbank

De rechter heeft zowel de medewerkster Angela Agus als de wethouder Hans Kok volledig vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het College is zeer verheugd dat er naar nu blijkt dus geen strafbare feiten zijn gepleegd door vertegenwoordigers van de gemeente. Dit betekent dat met directe ingang de tijdelijke terugtreding van wethouder Hans Kok is beëindigd en dat hij zijn portefeuilletaken weer op zich neemt. Ook de betrokken ambtenaar Angela Agus wordt weer volledig opgenomen in haar functie. Beiden zullen trachten de diepe sporen die deze procedure heeft getrokken achter zich te laten.

Wel moet worden opgemerkt dat de rechter bij het uitspreken van het vonnis overwegingen heeft geuit die het bestuurlijk handelen van de gemeente raken. Met name in de uitspraak over de wethouder Hans Kok was dit het geval. Deze komen er o.a. op neer dat in de voorbereiding van het besluit te weinig aandacht is besteed aan andere relevante punten en een onjuiste inschatting is gemaakt van andere belangen die partijen zouden kunnen hebben naast het behoud van werkgelegenheid.

Zijn opmerkingen sluiten ook wel aan bij de reeds in het vroege stadium door Nysingh gedane observering dat zorgvuldigheid en professionaliteit beter hadden gekund. De rechter spreekt uit dat er meer had verwacht mogen worden van de superieuren van de medewerkster en van de wethouder.

Dit raadsvoorstel dient dan ook niet alleen als terugblik op de gebeurtenissen en verantwoording van het college over de gevolgde werkwijze, maar dient er ook voor lering te trekken uit het gebeurde en maatregelen af te kondigen cq te onderzoeken om de kans op herhaling te voorkomen.

Onderzoek door het college

Het college beschikte aanvankelijk over weinig maar gedurende het proces over steeds meer informatie over de zaak. De informatievoorziening is in belangrijke mate op niveau gebracht door onderzoek dat door de ingeschakelde externe juridisch adviseur van bureau Nysingh is verricht. Daarnaast is ook informatie uit de ambtelijke organisatie beschikbaar gekomen. Voor de gemeentelijke beoordeling van deze zaak is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen het strafrechtelijke deel van de zaak en het bestuurlijke deel.

In het strafrechtelijke deel is de gemeente als zodanig geen partij; de inhoud, het verloop en de uitkomst zijn natuurlijk wel relevant. De bestuurlijke aspecten van deze zaak raken de gemeente uiteraard wel.

Het strafdossier, zoals dat is opgebouwd door het OM is aan onze advocaat beschikbaar gesteld.

Op basis van dat dossier en op basis van aanvullende gesprekken en eigen dossiers is er een rapportage opgesteld waarin de feiten die betrekking hebben op de handelwijze van de gemeente cq de gemeentelijke vertegenwoordigers zijn verzameld.

Het college heeft aan bureau Nysingh opdracht gegeven om naast het volgen en analyseren van de strafrechtelijke aspecten een drietal onderzoeken te doen:

  • Naar feiten en bevindingen in relatie tot het bestuurlijk juridisch handelen van ambtenaren en het bestuur
  • Naar feiten en bevindingen in relatie tot de mogelijke arbeidsrechtelijke gevolgen
  • Naar feiten en bevindingen in relatie tot de civiele aansprakelijkheidsstelling (nog in wording)

Daarnaast heeft het college de dienst SBO verzocht om nader onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden rond dit dossier en een rapport uit te brengen over wat er sinds 2002 is gebeurd en welke maatregelen zijn genomen na het FIOD onderzoek en is een beknopt feitenrelaas opgesteld inzake de gebeurtenissen sinds april 2005. (bijlage 1 en 2).

De rapportage inzake het bestuurlijk juridisch handelen is als bijlage bijgevoegd bij dit raadsvoorstel.(bijlage 3). Deze uitgebreide onafhankelijke rapportage is geschreven vanuit de kennis die er nu is over al het gebeurde inclusief de rechtsgang. In dit raadsvoorstel slechts een beperkte weergave gegeven van de inhoud van dele rapportage. Het rapport inzake de arbeidsrechtelijke gevolgen was gebaseerd op mogelijke scenario’s. Dit heeft na het vonnis een deel van zijn relevantie verloren en voor het overige gaat het om persoonlijke gegevens en is het dus ook niet openbaar. De vertrouwelijke rapportage in relatie tot de civiele aansprakelijkheidsstelling is nog niet gereed en zal afhankelijk van de gesprekken met ING nog enige tijd op zich laten wachten.

Bijzondere omstandigheden

Bij de beoordeling van deze rapportages is het naar het oordeel van het college van belang de omstandigheden te schetsen die van invloed zijn geweest op de gang van zaken. Het beoordelen van het ambtelijk en bestuurlijk handelen vanuit de kennis die we nu hebben, doet mogelijk geen recht aan hen die toen hebben gedaan wat zij dachten dat goed en/of noodzakelijk was.

Opstart van het invullen van de bevoegdheid

De kwestie is ontstaan kort nadat de gemeente de status van bevoegd gezag overnam van de provincie. De dossiers lieten lang op zich wachten. De vorming van de nieuwe afdeling bodem van de toenmalige sector Bouwen Milieu en Vastgoed met nieuwe medewerkers en een nieuw afdelingshoofd bracht de beperkingen met zich mee van weinig routine en deskundigheid. Opgeteld bij een wethouder die ook pas in april 2002 de portefeuille Milieu had gekregen veroorzaakt dit een -overigens niet abnormaal- verhoogd risico bij de beleidsuitvoering.

Complexiteit van de materie

Het strafdossier toont aan dat in deze zaak strafrecht, bestuursrecht, civiel recht, milieurecht en ondernemingsrecht een rol spelen. Het ingewikkelde vraagstuk van de juiste handelwijze wordt geïllustreerd doordat ook de juridische adviezen die zelfs tot aan de landsadvocaat zijn ingewonnen niet altijd een helder antwoord opleverden op de gestelde vragen.

Het betreft voor zover wij kunnen nagaan een unieke situatie waarbij enerzijds overdracht plaatsvond van het bevoegd gezag, anderzijds overdracht en faillissement en doorstart plaatsvond van het rechthebbende bedrijf op niet geheel duidelijke saneringsafspraken waarbij er zelfs onduidelijkheid bleek te bestaan op welke percelen de afspraken precies betrekking hadden. In die complexiteit bleek het moeilijk om goede adviezen te krijgen over de te volgen weg.

Handelen van de anderen

Extra lastig is de situatie te beoordelen doordat Leusink de wethouder en de ambtenaren kennelijk op sleeptouw heeft genomen in het streven naar een succesvolle doorstart zonder daarbij zicht te geven op zijn minder fraaie persoonlijke motieven. Maar ook is er een curator die de zaak niet op scherp stelt en geen gebruik maakt van het door de gemeente schriftelijk bevestigde recht op nakoming van de saneringsafspraken. Bovendien neemt hij genoegen met zeer beperkte informatie om af te zien van zijn recht op nakoming en over te gaan tot verkoop van het onroerend goed tegen een (te) lage prijs. Mede daardoor is een feitelijke dialoog niet op gang gekomen en is de kring niet verruimd.

Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat het handelen van de wethouder en de ambtenaar weliswaar begrijpelijk en verklaarbaar is, maar dat er desondanks alle aanleiding is om de feiten grondig te verkennen en een analyse te maken van de bevindingen en op grond daarvan ook zelf tot een oordeel te komen over het bestuurlijk en juridisch handelen van alle betrokkenen.

Dit onderzoek dient ook als basis voor verbetering en uiteraard voor antwoorden op vragen die uit uw raad worden gesteld. In het verdere vervolg zijn de onderzoeksresultaten en bevindingen nader beschreven inclusief de aangekondigde beperkte weergave van hetgeen in de rapportage van Nysingh over dit onderwerp is beschreven.

Uitkomsten van het collegeonderzoek

Het gaat hierbij niet alleen om de vraag of er gehandeld is binnen de gebruikelijke ambtelijke en bestuurlijke verhoudingen en gewoontes zoals die in Hengelo gelden (de zachte kant) maar vooral om de vraag of er binnen de geldende kaders van wetten en beleid is gehandeld (de harde kant).

De “zachte kant” (Bestuurscultuur)

In de gemeente Hengelo is het op zich niet ongebruikelijk dat wethouders bij de uitvoering van het gemeentelijk beleid direct contact hebben met burgers en/of bedrijven en met uitvoerende ambtenaren zonder dat altijd de leidinggevenden of de overige collegeleden daarbij betrokken zijn. Het nu zichtbaar geworden juridische risico daarvan moet gezet worden naast betrokkenheid, vertrouwen en de slagvaardigheid en het ontwikkelen van politiek gevoel op de werkvloer.

De mandaatregeling zoals die in 2002/2003 van kracht was, is vrij gedetailleerd uitgewerkt voor wat betreft de sub mandatering op sector en afdelingsniveau. Het is gebruikelijk in geval van twijfel in overleg te treden met de hogere leiding of met de afdeling Secretariaat van de dienst SBO, die het beheer heeft van de mandaatregeling. Als er twijfels zijn over afhandeling In mandaat vanwege de politieke gevoeligheid wordt er als regel met de portefeuillehouder overlegd.

Achteraf is het niet moeilijk om vast te stellen dat bij de afhandeling van dit dossier sommige dingen niet gegaan zijn gegaan zoals had gemoeten. Er zijn handtekeningen gezet die naar later bleek onbevoegd waren. Ook had zowel ambtelijk als bestuurlijk gelet op de complexiteit en de omvang van het vraagstuk, de verbinding moeten worden gezocht met het college en met het management. Juist deze niet verbondenheid van het handelen heeft ook bij het OM de verdenking doen postvatten dat er sprake was van een samenspanning waardoor de ambtenaar en de wethouder in de strafzaak zijn betrokken geraakt.

De “harde kant” (bestuurlijk juridisch)

In de rapportage van de juridisch adviseur van Nysingh wordt ingegaan op de juridisch bestuurlijke aspecten van de zaak met daarbij de vraag of er getoetst aan de normen van goed bestuur, wel of niet juist door de gemeente is gehandeld. Ook in deze rapportage wordt de verzachtende context geschetst maar er wordt ook duidelijk gemaakt wat er anders had moeten gaan.

De eerste conclusie die wordt getrokken is dat de door de gemeente op 26 september 2002 met Leusink als koper van het onroerend goed gemaakte afspraak qua inhoud zo niet gemaakt had mogen worden. Er is naar zijn oordeel gehandeld zonder voldoende inzicht in de verschillende aspecten van de problematiek die een rol hadden moeten spelen in de afweging.

Ook waar het gaat om de wijze van totstandkoming van de afspraak van 26 september 2002 constateert de gemeenteadvocaat een onjuiste handels wijze.

Volgens het destijds geldende mandaatbesluit was niet het afdelingshoofd, maar het diensthoofd (en mogelijk deels het sectorhoofd) bevoegd om besluiten te nemen. Noch het sectorhoofd noch het (toenmalige) diensthoofd is echter bij de zaak betrokken geweest en geen van beiden heeft het betreffende besluit ondertekend. Hij geeft als zijn indruk dat naast sector- en diensthoofd ook het verantwoordelijke afdelingshoofd zich nauwelijks heeft bemoeid met de totstandkoming van de afspraak. Het zijn voornamelijk de bestuurlijk verantwoordelijke wethouder en de uitvoerende ambtenaar die de kar getrokken hebben. Hij trekt de conclusie dat de urgentie van de faillissementssituatie, het manipulatieve optreden van Leusink rechtstreeks in de richting van de wethouder Hans Kok, de juridische complexiteit van de problematiek, niet alleen van de provinciale erfenis, maar ook van de betekenis van die erfenis in een faillissementssituatie en het gebrek van ervaring en deskundigheid aan de zijde van de gemeente in de prille rol van bevoegd gezag tezamen de bijzondere omstandigheden zijn van het onderhavige geval.

De zaak Prowi is daarmee naar zijn inschatting op zichzelf vrij uitzonderlijk te noemen. Het risico dat dergelijke omstandigheden uitmonden in een situatie zoals is ontstaan kan naar zijn oordeel evenwel toch sterk beperkt worden wanneer door de gemeente, haar bestuurders en haar ambtenaren consequent vastgehouden wordt aan de geldende besluitvormingstrajecten en aan een beleidsmatige in kadering, of -indien dat laatste nog ontbreekt- gestaan wordt op een gedegen analyse van de problematiek voorafgaand aan de besluitvorming.

Oordeel en conclusies

Om te beginnen willen wij opmerken dat het rapport van de juridisch adviseur gebaseerd is op een achteraf in alle rust gemaakte uitgebreide analyse van feiten. Het houdt de gemeente een spiegel voor van hoe te handelen, maar wel vanuit een soort ideale situatie. De praktijk van alledag is echter weerbarstiger. Hoewel het college goed beseft wat de omstandigheden zijn geweest rond de gevolgde gang van zaken en begrijpt dat de motivering voor het handelen geheel past bij het streven van het college naar maatschappelijk rendement, is het college na kennis genomen te hebben van deze rapportages van mening dat de daarin opgenomen bevindingen hout snijden en dat op grond van deze analyse maatregelen gewenst zijn die een mogelijke herhaling van een vergelijkbare gang van zaken voorkomen of in ieder geval sterk beperken. Daartoe zijn reeds initiatieven ontplooid en een aantal maatregelen is reeds getroffen.

Alles nu overziend is het college van mening dat

  • achteraf gezien de provinciale taak van bevoegd gezag wellicht beter niet meteen per 1-1-2002 overgenomen had moeten worden, hoewel dit indertijd samen met A1melo en Enschede is afgesproken en voorbereid. Het vormt een signaal dat bij nieuwe taken een goede beleidsvoorbereiding en voorbereiding van de gemeentelijke uitvoering extra aandacht behoeven.
  • de gemaakte afspraak met Leusink op 26-9-02 door de wethouder en de betrokken ambtenaren strikt gezien is als een vervolg op het eerder door de provincie genomen besluit waar verder geen uitgebreide afweging meer over hoefde plaats te vinden en anderen geen rol meer in konden spelen; die afspraak (en alle daaruit voortkomende vervolgactiviteiten) had -achteraf gezien- op deze manier niet zo gemaakt mogen worden.
  • het mandaat- en delegatiebesluit mede daardoor door de betrokkenen in een aantal gevallen onjuist is toegepast: Het had een collegebesluit moeten zijn en had ambtelijk vooraf getoetst moeten worden op verschillende aspecten en had door sectorhoofd of directeur getekend moeten worden; er is door de betrokkenen steeds strikt geïnterpreteerd daardoor te onverbonden gewerkt, waardoor er ook te weinig alertheid was voor signalen die wezen op mogelijke misleiding.

Bestuurlijke conclusies

Nu vrijspraak is verkregen is er wat het college betreft geen enkel beletsel voor wethouder Hans Kok om zijn portefeuille opnieuw ter hand te nemen. Ook ten aanzien van de vervolgde ambtenaar ziet het college geen aanleiding om andere stappen te zetten dan het verlenen van steun bij het verwerken van de moeilijke periode. Wel is het college van mening dat er met alle betrokkenen in dit proces een evaluerend gesprek moet worden gehouden waarvan de resultaten worden vastgelegd.

Blijft de vraag welke conclusies en maatregelen het college thans aan het hele proces verbindt.

Maatregelen

Het college is van mening dat de gang van zaken niet alleen reden moet zijn voor onderzoek en oordeel, maar vooral ook aanleiding moet zijn om te komen tot maatregelen. Daartoe zijn reeds initiatieven ontplooid.  

Ambtelijk

In de dienst SBO zijn nieuwe maatregelen uitgevoerd die de zorgvuldigheid van het ambtelijk handelen moeten doen vergroten. In de periode voor mei 2003 nam het afdelingshoofd Bodem nog niet structureel deel aan het wekelijkse overleg met de portefeuillehouder milieu, zodat bodemzaken slechts ad hoc aan de orde kwamen. Sinds medio 2003 neemt het afdelingshoofd Bodem standaard deel aan dit overleg. Eveneens sinds 2003 vindt er binnen de afdeling Bodem geclusterd planningsoverleg plaats, waarin de lopende bodemsaneringzaken aan de orde worden gesteld.

Deze maatregelen geven geen garantie dat alle lopende zaken daar aan de orde komen, maar maken de kans minimaal dat zaken waar bijzondere omstandigheden zijn, buiten beeld blijven. Ook wordt hierdoor voorkomen dat er te solistisch wordt gewerkt.

A1s verdere verbetering is in 2005 de zogenaamde “collegiale toetsing” ingevoerd. Dit betekent dat uitgaande correspondentie, om de zogenaamde “blindheid” voor het eigen product te ondervangen. Dit geldt overigens niet voor “standaard” brieven. Alle In mandaat uitgaande brieven (dus ook “standaard” brieven) worden in concept gelezen en geparafeerd door het afdelingshoofd. Tenslotte is er een afgewogen beleidsadvies opgesteld met betrekking tot de verdeling van bodemsaneringmiddelen waarmee de beleidsmatige basis voor het uitvoeringsbeleid wordt vastgesteld en dat inmiddels het college heeft bereikt.

Bestuurlijk

Het college en de ambtelijke top blijven naar aanleiding van deze bijzondere affaire met de centrale vraag zitten hoe dit alles heeft kunnen gebeuren zonder daadwerkelijke betrokkenheid van college en management. Het college is van mening dat dit in een collegiaal werkend bestuur niet zo mag zijn en zal zich inspannen om hiervoor oplossingen te bedenken.

In het kader van de organisatieontwikkeling SWINGH was er In het College al een Indringend gesprek op gang gekomen over de besturingsfilosofie.

Op 8 november, toevalligerwijs daags voor het bekend worden van de dagvaarding is hiervoor met externe begeleiding een belangrijke aanzet gegeven. De vraag hoe de bestuurlijk ambtelijke samenwerking vorm krijgt waarin zowel ruimte is voor de professionele onafhankelijke ambtelijke inbreng als voor de bestuurlijke politiek strategische en beleidsmatige Inbreng is aanleiding geweest voor het opstellen van een nieuwe besturingsfilosofie die met de nieuwe organisatiestructuur zal worden ingevoerd. Door het invoeren van de programmabesturing als leidend principe waarbij het programmaoverleg het belangrijkste besturing- en afstemmingsinstrument wordt, ontstaat er meer transparantie en verbinding tussen de operationele en de politieke besturing en dus ook tussen details en hoofdlijnen. Hiermee wordt beoogd een extra waarborg In te bouwen voor afgestemd gemeentelijk handelen. Ook verder zijn in SWINGH maatregelen voorzien die zullen leiden tot een betere waarborging van de bestuurlijk ambtelijke pendel.

Desondanks is het college van mening dat verdere verdieping van de dialoog gewenst is waarbij niet alleen de harde kant van het bestuurlijk ambtelijk handelen besproken moet worden maar vooral ook de zachte kant die vooral in bestuursstijl, houding en gedrag tot uitdrukking komt. Het College hecht aan een organisatie waarin vertrouwen en dienstbaarheid een belangrijke rol spelen. Tegelijk beseft het college dat daarvoor aan vele voorwaarden moet zijn voldaan en dat controle daarbij een belangrijke rol speelt.

Graag zou het college in gesprek gaan met de raad over de wijze waarop uit het voorgevallene op dit punt lering kan worden getrokken.

Hoe verder?

Nu de strafzaak is afgerond, is er ruimte voor een openbaar politiek debat. Complicerend daarbij is dat de voor dat debat benodigde rust en continuïteit op gespannen voet lijken te staan met de komende gemeenteraadsverkiezingen. Daarbij speelt ook een rol dat nog moet duidelijk worden wat de opstelling zal zijn van de ING inzake de aansprakelijkheidsstelling die zij bij de gemeente hebben neergelegd.

Het college zal zich ook daarbij overigens laten bijstaan door Nysingh als extern juridisch deskundige.

Het college spreekt de wens uit dat deze raad op basis van dit raadsvoorstel waarin zoveel mogelijk is verslag gedaan met achterliggende openbare en niet-openbare stukken nog een afgerond oordeel kan geven over hetgeen is gebeurd en over de rol van het college hierin. Met de nieuwe raad wil het college graag werken aan verdere verbetervoorstellen. Of de raad daartoe ook zelfstandig actles ontplooit door het al of niet instellen van een commissie is uiteraard aan de raad zelf.

Het College is voornemens naast de reeds uitgevoerde en aangekondigde verbeteracties nog verdere initiatieven te ontplooien om te komen tot concrete besluitvoorstellen die ervoor moeten zorgen dat de kans op herhaling verminderd wordt. Naar verwachting zullen die voorstellen nog voor de zomer van 2006 aan de raad worden voorgelegd. Voor een deel zullen deze voorstellen onderdeel uitmaken van het SWINGH-proces, maar daar waar het specifiek de problematiek van dit dossier en van de afdeling bodem raakt zal dat ook apart worden benoemd.

In die voorstellen zal in ieder geval aandacht worden besteed aan:

  • de uitwerking van de besturingsfilosofie inclusief de samenwerking tussen ambtenaren en bestuurders
  • de organisatieontwikkeling op het beleidsterrein van bodem met een sterkere functiescheiding in beleid, vergunningverlening en handhaving
  • een betere verankering van de juridische controle in de beleidsprocessen
  • verdere versterking van de professionele kwaliteit van de medewerkers
  • het beleid over de inzet van en de procedure bij bodemsaneringgelden (beleidsdocument Is gereed en reeds In procedure)
  • de organisatieverordening en de daarmee samenhangende administratieve organisatie en interne controle
  • het mandaat- en delegatiebesluit zal op korte termijn aangepast moeten worden vanwege de reorganisatie. Dit zal door het college en MT moeten worden aangegrepen om ook de toepassing en de internalisering van het mandaat en delegatiebesluit bij bestuurders en de ambtelijke organisatie te versterken. Voor de zomer zal een actueel en optimaal mandaat- en delegatiebesluit beschikbaar komen.

WIJ STELLEN U VOOR:

1)    Kennis te nemen van de inhoud van dit beleidsadvies inzake het PROWI-dossier met achterliggende (deels vertrouwelijke) stukken,

2)    In te stemmen met de in dit advies opgenomen oordelen, conclusies en maatregelen van het college naar aanleiding van het verrichte onderzoek

burgemeester en wethouders,

 

gemeentesecretaris         burgemeester

Mission News Theme door Compete Themes.

Copyright @ De Charlatan 2017 – Published Defiance Press & Publishing – New York

RSS
Follow by Email
Facebook
Twitter
WP-Backgrounds Lite by InoPlugs Web Design and Juwelier Schönmann 1010 Wien